Heimwee

Toen het doek viel, en we allemaal door een zachte hand in onze huizen werden teruggeduwd, vond ik het eerst wel prima. Ik kroop dicht tegen mijn kuikens aan en dacht: We zitten het wel uit. We maken er het beste van. 

Ik weet nog dat ik die eerste weken rondliep met een verlangen om eender wie te knuffelen, dat groter was dan ooit. Dat vond ik opmerkelijk. Net als de onzekerheid die me langzaam overviel. Ik liep per ongeluk het schoolplein op, waar ik niet mocht komen, en werd eraf gestuurd. Ik voelde me heel klein. In winkels dans ik voorzichtig om mensen en dingen heen, met blossen op mijn wangen. Zal ik weer eens een trein nemen, denk ik soms, en hoe zit het dan met die koffie die ik zo graag drink onderweg? Drink ik die dan heimelijk, waarna ik vlug mijn mondkapje weer fatsoeneer?

We spelen een wereldwijd spel dat we nog niet beheersen, en dat we hopelijk nooit zullen beheersen. Een spel waarvan de spelregels soms willekeurig lijken te verschijnen en verdwijnen. Dit mag niet/of toch wel/alleen in een vliegtuig/toch maar niet/ooit wel weer?

We weten zo veel en zo weinig. Dat wist ik al, maar het ligt daar nu zo naakt en waar te zijn dat ik er triest van word. Want hoe leggen we onszelf op een dag uit dat we zoveel wezenlijke en vooral menselijke dingen uit angst en voorzichtigheid zijn kwijtgeraakt? 

Als alle voorzichtige mensen zich moesten melden, geloof me, dan stond ik vooraan, maar nu vraag ik me meer en meer af op welke manier ik eigenlijk voorzichtig wil zijn. 

Ik wil voorzichtig zijn omwille van ieders gezondheid, maar ook omwille van het feit dat die kuikens van mij straks niet mogen denken dat het normaal is dat volwassenen altijd op afstand blijven van elkaar. Mijn oudste van vijf maakt zich al hardop zorgen over wie ze allemaal waarmee kan besmetten. En ze vraagt met regelmaat of ‘deze tijd’ nu alsjeblieft voorbij is. 

En ik, ik betrap mezelf erop dat ik helemaal niet zoveel behoefte meer lijk te hebben om eender wie te knuffelen. Mijn nieuwe, ongemakkelijke danspas wanneer ik iemand zie die ik in een vorig leven direct beetgepakt zou hebben, is zowaar normaal aan het worden. Ook daar word ik verdrietig van. 

Toen we net begonnen aan deze gezamenlijke vrije val, toen dacht ik behalve aan het verdriet, vooral ook aan alle positieve dingen die dat samen-vallen hopelijk teweeg zou brengen. Grote zaken als compassie, naastenliefde, duurzaamheid, inkeer. Als iedereen in het oog van de storm toch eens tot inkeer kwam! Want als ieder mens op aarde op hetzelfde moment noodgedwongen naar binnen keert, dan kan het toch niet anders dan dat de gehele mensheid er plotsklaps synchroon naar verlangt om de best denkbare wereld te scheppen, of op zijn minst te redden? Dan kunnen we toch bergen verzetten, samen? Hoe geweldig zou het zijn, om dat te mogen meemaken!

In plaats daarvan kijken we toe hoe het doek valt. Voor theaters, muziekzalen, musea, bioscopen, voorstellingen, concerten, medemakers. Voor nog zoveel meer. Dierbare plaatsen en mensen, die in staat zijn ons even mee te nemen naar een andere werkelijkheid, die van de schoonheid en de verbeelding. Ze verdwijnen. En de kans dat ze, eenmaal door hun hoeven gezakt, weer opstaan, lijkt me onwaarschijnlijk klein. 

Pure heimwee. Zo voelt het. 

Naar iets wat er nog is, tenzij je zegt dat het er niet meer is. Dan is het er niet. 

Hoe bewaren we dat wat we misschien al kwijt zijn?

Ik weet niets. 

Ik werd overvallen door een groot gemis, en ben gaan zitten om de contouren ervan te schetsen, zodat ik beter begrijp waaruit het bestaat. Dat doe je als mens, soms, als je grip wilt krijgen op je binnen - of buitenwereld. In je eigen ruimte. In je eigen tijd. Ver bij alles en iedereen vandaan. 

Beeld: Lotte van Dijck www.deverderkijker.com

Beeld: Lotte van Dijck www.deverderkijker.com