Hebben en zijn

Als vraagstukken een zodanig groot formaat aannemen dat ik er verlammingsverschijnselen van krijg, probeer ik ze doorgaans in mijn hoofd en hart terug te brengen tot een menselijke maat. Zo vraag ik me de laatste tijd wel eens af: Stel dat ik ten prooi zou vallen aan een virus dat heeft kunnen ontstaan binnen een samenleving waar ik deel van uitmaak - een virus dat feitelijk bestaat en floreert omdat er op de aarde teveel mensen zijn, die bovendien niet altijd de meest verstandige keuzes maken, en waarvan ik er één ben - zou ik dan willen dat de prijs voor het feit dat ik in leven blijf is, dat er in diezelfde samenleving oneindig veel moois verloren is gegaan? Of dat mensen zodanig lang geen toegang hebben gehad tot de dingen die er werkelijk toe doen, en tot elkaar, dat ze schrale eilanden geworden zijn?

Als ik denk aan de impact die de coronacrisis heeft op de sector die me zo dierbaar is, de culturele sector, dan dringt zich het beeld aan me op van gekapte bossen. Overigens werd er natuurlijk al ver voor deze crisis met diverse bijltjes gehakt. Ik vraag me af of iemand in Den Haag zich realiseert dat áls we straks weer mogen, het maar de vraag is hoeveel bomen er nog gezond en wel overeind staan, hoeveel mensen de kracht en energie nog hebben om ze opnieuw te gaan aanplanten. En vooral: Hoe verschrikkelijk het gemis zal zijn. Hoe we zullen snakken naar de zuurstof die dat bos ons zou kunnen opleveren.

Dit klinkt allemaal heel somber en dat is het ook.

De volgorde waarin de luikjes binnen de maatschappij nu weer open mogen, onderstreept precies het probleem: Ons gedrag. Onze prioriteiten. Onze keuzes.

Hadden we ons eerst weer mogen laten volstromen, ons verbonden gevoeld in concertzalen en (film)theaters, elkaar vrijelijk ontmoet, dan hadden we vanuit die gezamenlijkheid misschien andere keuzes kunnen maken. De momenten waarin je geraakt wordt, leveren behalve kostbare emoties immers ook op dat je in staat bent anders naar jezelf en de ander te kijken. Op zo’n moment voel je dat je ook maar een mens bent, net als iedereen. Dat je leeft en dat je niet de enige bent. En hoe fijn dat is.

En natuurlijk, we zijn weerbaar en gedreven, en het komt vanuit die vele makers en spelers en organisaties met hart voor de cultuursector hopelijk wel goed.

Maar hoe prettig zou het zijn als we ons gedragen zouden weten. Hoe geruststellend zou het zijn als het belang van onze onmeetbaar belangrijke sector, zuurstofvoorziening tot en met, eens luidop werd uitgesproken.

Zonder lucht, geen leven.

Het is inmiddels bijna nacht, en het woord welzijn zingt rond in mijn hoofd. Niet-zijn is hebben. Wel-zijn is leven. Is zijn.

Ik moet denken aan het gedicht ‘Hebben en zijn’ van Ed Hoornik dat ik onlangs herlas, in een klein fotolijstje aan de muur bij een vriendin die ik al veel te lang niet had gezien.

Hebben en zijn

Op school stonden ze op het bord geschreven.

Het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;

Hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,

De ene werklijkheid, de andre schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.

Is van de wereld en haar goden zijn.

Zijn is, boven die dingen uitgeheven,

Vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.

Is naar de aarde hongeren en dorsten.

Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,

Is kind worden en naar de sterren kijken,

En daarheen langzaam worden opgelicht.

Ed Hoornik

We willen toch léven. Niet ieder voor zich, maar sámen. Nou dan. Laten we.

Lotte van Dijck

Heimwee

Toen het doek viel, en we allemaal door een zachte hand in onze huizen werden teruggeduwd, vond ik het eerst wel prima. Ik kroop dicht tegen mijn kuikens aan en dacht: We zitten het wel uit. We maken er het beste van. 

Ik weet nog dat ik die eerste weken rondliep met een verlangen om eender wie te knuffelen, dat groter was dan ooit. Dat vond ik opmerkelijk. Net als de onzekerheid die me langzaam overviel. Ik liep per ongeluk het schoolplein op, waar ik niet mocht komen, en werd eraf gestuurd. Ik voelde me heel klein. In winkels dans ik voorzichtig om mensen en dingen heen, met blossen op mijn wangen. Zal ik weer eens een trein nemen, denk ik soms, en hoe zit het dan met die koffie die ik zo graag drink onderweg? Drink ik die dan heimelijk, waarna ik vlug mijn mondkapje weer fatsoeneer?

We spelen een wereldwijd spel dat we nog niet beheersen, en dat we hopelijk nooit zullen beheersen. Een spel waarvan de spelregels soms willekeurig lijken te verschijnen en verdwijnen. Dit mag niet/of toch wel/alleen in een vliegtuig/toch maar niet/ooit wel weer?

We weten zo veel en zo weinig. Dat wist ik al, maar het ligt daar nu zo naakt en waar te zijn dat ik er triest van word. Want hoe leggen we onszelf op een dag uit dat we zoveel wezenlijke en vooral menselijke dingen uit angst en voorzichtigheid zijn kwijtgeraakt? 

Als alle voorzichtige mensen zich moesten melden, geloof me, dan stond ik vooraan, maar nu vraag ik me meer en meer af op welke manier ik eigenlijk voorzichtig wil zijn. 

Ik wil voorzichtig zijn omwille van ieders gezondheid, maar ook omwille van het feit dat die kuikens van mij straks niet mogen denken dat het normaal is dat volwassenen altijd op afstand blijven van elkaar. Mijn oudste van vijf maakt zich al hardop zorgen over wie ze allemaal waarmee kan besmetten. En ze vraagt met regelmaat of ‘deze tijd’ nu alsjeblieft voorbij is. 

En ik, ik betrap mezelf erop dat ik helemaal niet zoveel behoefte meer lijk te hebben om eender wie te knuffelen. Mijn nieuwe, ongemakkelijke danspas wanneer ik iemand zie die ik in een vorig leven direct beetgepakt zou hebben, is zowaar normaal aan het worden. Ook daar word ik verdrietig van. 

Toen we net begonnen aan deze gezamenlijke vrije val, toen dacht ik behalve aan het verdriet, vooral ook aan alle positieve dingen die dat samen-vallen hopelijk teweeg zou brengen. Grote zaken als compassie, naastenliefde, duurzaamheid, inkeer. Als iedereen in het oog van de storm toch eens tot inkeer kwam! Want als ieder mens op aarde op hetzelfde moment noodgedwongen naar binnen keert, dan kan het toch niet anders dan dat de gehele mensheid er plotsklaps synchroon naar verlangt om de best denkbare wereld te scheppen, of op zijn minst te redden? Dan kunnen we toch bergen verzetten, samen? Hoe geweldig zou het zijn, om dat te mogen meemaken!

In plaats daarvan kijken we toe hoe het doek valt. Voor theaters, muziekzalen, musea, bioscopen, voorstellingen, concerten, medemakers. Voor nog zoveel meer. Dierbare plaatsen en mensen, die in staat zijn ons even mee te nemen naar een andere werkelijkheid, die van de schoonheid en de verbeelding. Ze verdwijnen. En de kans dat ze, eenmaal door hun hoeven gezakt, weer opstaan, lijkt me onwaarschijnlijk klein. 

Pure heimwee. Zo voelt het. 

Naar iets wat er nog is, tenzij je zegt dat het er niet meer is. Dan is het er niet. 

Hoe bewaren we dat wat we misschien al kwijt zijn?

Ik weet niets. 

Ik werd overvallen door een groot gemis, en ben gaan zitten om de contouren ervan te schetsen, zodat ik beter begrijp waaruit het bestaat. Dat doe je als mens, soms, als je grip wilt krijgen op je binnen - of buitenwereld. In je eigen ruimte. In je eigen tijd. Ver bij alles en iedereen vandaan. 

Beeld: Lotte van Dijck www.deverderkijker.com

Beeld: Lotte van Dijck www.deverderkijker.com